Wie we zijn

Het werd Marian en Gerrit snel duidelijk dat de nood in Sri Lanka groot was.

De drijvende krachten achter de Stichting Projecthulp Sri Lanka

gerrit-en-marjan1

Marian en Gerrit Muis.

De ontstaansgeschiedenis van Stichting Projecthulp Srilanka voert terug naar 1978, het jaar waarin het echtpaar Marian en Gerrit Muis uit Giessenburg in contact kwam met hulpbehoevende mensen in Sri Lanka.

Marian gaf zich via het weekblad Libelle op als schrijfmoeder voor weeskinderen in Sri Lanka. Zo leerden zij en Gerrit in Sri Lanka de 14-jarige weesjongen Arul kennen. Hij groeide samen met 3 andere jongens op bij een priester in Palayoothu. Er werd met hen regelmatig gecorrespondeerd. In hun brieven werd af en toe om materiële hulp gevraagd. Het werd Marian en Gerrit al snel duidelijk dat de nood in Sri Lanka groot was. Steeds vaker drong de vraag om geld zich op.

Geiten en kippen

Voor de armste gezinnen, gehandicapten, voor een nieuw schoollokaal, voor kippen, kookgerei, een geit, naaimachines, etcetera, om de zelfredzaamheid van – vaak jonge –  weduwen te vergroten. Marian en Gerrit honoreerden de vragen zoveel mogelijk zelf. Om meer mensen te kunnen helpen, was het nodig dat ook anderen zich in zouden zetten voor de hulp aan de Srilankanen. Het echtpaar vroeg en kreeg hulp van dorpsgenoten en bedrijven en besloot op 2 januari 2008 de Stichting Projecthulp SriLanka in het leven te roepen.

Dagboekverslag van een reis door Sri Lanka

Verslaggever Jan Volwerk van De Dordtenaar reisde tweeëneenhalve week met Gerrit Muis mee door Srilanka en volgde de werkzaamheden van de Stichting Projecthulp Srilanka.  Een dagboekverslag in 7 delen.

Deel 1

Colombo Sri Lanka, donderdag 4 mei 2005, lokale tijd 15.40 uur. Ik ben nog maar net op Sri Lanka en ik heb al zoveel beleefd. Vanmorgen om vijf uur in de ochtend zijn we op de nationale luchthaven van Sri Lanka geland. In Nederland was het toen nog vier uur vroeger.
Ik zit nu te typen in het businesscentrum van hotel Galle Face. Een oud-koloniaal Engels hotel, gebouwd in 1867. Koningen en presidenten hebben hier gelogeerd. President Richard Nixon bijvoorbeeld. De kamers zijn complete ballroomzalen. Het bad is een beetje antiek, maar de verzorging is super. Er werd na vijf minuten al een boeket bloemen gebracht waar ik bijna niet overheen kon kijken en drie uur later werd de kamer al schoongemaakt.  Alleen jammer dat ik toen wel net sliep. Na een reis van bijna twintig uur was ik een klein beetje moe en even gaan liggen.

Sri Lanka. Wat ik op de plaatjes in de fraaie lectuur in het vliegtuig van SriLanka zag, waren louter mooie beelden. Van tempels, schitterende natuur, dure winkels in de hoofdstad Colombo en zeer luxe hotels en nog veel meer moois. Het vliegveld zag er ook nog indrukwekkend uit. Echt marmer op de vloer en hele dure duty free shops. Compleet met motoren, koelkasten, de modernste geluidsapparatuur en andere luxe artikelen.. Ik heb een Sri Lankaan echt een koelkast zien kopen daar.  Maar van wat ik buiten het vliegveld zag, was toch een heel andere wereld.
We werden opgehaald door Anousja, de vrouw van Freddie en haar broer. Goede vrienden van mijn reisgenoot en de komende weken  mijn steun en toeverlaat Gerrit Muis. De luchthaven is groot en patserig. Er loopt echter maar een weg naar het vliegveld. De boel zit daar dus al snel verstopt. Zelfs even voor zes uur in de morgen. Honderden mensen verdringen zich op de smalle stoep om te kijken of hun vervoer er al aankomt.

Drie kwartier later is ons busje er. De rit naar het hotel is nog geen vijfentwintig kilometer. We moeten er minstens een uur voor uittrekken, voorspelt Gerrit.. Hij krijgt gelijk. Omdat die ene hoofdweg naar Colombo, bestaande uit twee keer twee rijstroken die worden gescheiden door verticaal achter elkaar liggende betonnen drempels, een complete gekkenhuis is. Gerrit had mij al gezegd dat ik vast niet zou durven rijden op Sri Lanka. Dat ik eigenlijk niet mocht rijden op Sri Lanka. Ik hoef ook niet meer. Wat je allemaal ziet is onvoorstelbaar. Twee rijstroken, maar dat betekent in de praktijk met z’n drieën naast elkaar en dan heb ik het over alle weggebruikers. Bussen, luxe auto’s, tuktuk’s (ofwel bajaj’s of driewielers), fietsers, bromfietsers, motoren, voetgangers, mensen met handkarren en zelfs af en toe een verdwaalde loslopende koe. Het gaat allemaal niet hard, maar wel door elkaar heen en vooral veel vlak langs elkaar heen. Afsnijden, voorpiepen, remmen, links en rechts passeren, af en toe een noodstopje. Het gaat ook bijna altijd goed. En waag het niet om bijvoorbeeld en koe aan te
rijden. Die zijn heilig op Sri Lanka al kun je van die beesten, die langs de weg huisvuil staan op te peuzelen, de ribben tellen. Van de straathonden en de tientallen zwerfkatten die ik gezien heb, trouwens ook.

Het is even na zeven uur, maar langs de weg zijn al honderden mensen op weg naar hun werk. De fabrieken beginnen vroeg. Zelfs de eerste schoolkinderen in meestal witte uniformen lopen er al. Of wachten op de bus. En bussen rijden er honderden. Bijna zeventig procent van al het blik is bus. Er rijden volgens Gerrit veel wilde bussen. Ze rijden als idioten en staan ook  vaak ineens weer stil. Gewoon midden op de weg op weer wat passagiers op te laden. Het zijn geen Snelle Vliet bussen. Van sommigen is de motorkap eraf, zitten er geen ruiten in, zijn de deuken en zijn krassen niet te tellen.

Sinds kort hebben de chauffeurs van die wilde bussen ook een rijbewijs nodig is de heldere verklaring van Gerrit.. Maar of dat wordt gecontroleerd. Het kijken naar brommers is ook leuk. Vaak zit het hele gezin erop. Pa stuurt, twee kleintjes op de benzinetank en moeder achterop. Pa draagt vaak als enige een helm. De bestuurder moet ook een helm dragen. De passagiers hoeven dat niet en doen dat ook niet.
Langs de kant druipt de armoede er ook van af. Aan weerskanten van de weg zijn eigenlijk alleen maar krotten te  zien. In negen van de tien pandjes zit wel een of ander winkeltje.

Opvallend veel politie langs de kant van de weg. Met karabijnen. Om mensen mee af te schrikken, zegt Gerrit. Volgens hem schiet je daar nog geen bok mee dood. Alleen in de buurt van het presidentiele onderkomen in Colombo moet je oppassen. SriLanka heeft een vrouwelijke president. Chandrika Bandaranaike Kumaratunga.

Na een uur, even voor acht uur lokale tijd, zijn we inderdaad in het hotel. Ik wil even een paar uur plat en in bad. Gerrit en ik spreken om twaalf uur af. Om even Colombo in te duiken. Gerrit gaat zelf wat geld uitdelen aan een paar weduwen. Die redden het anders echt niet. Meestal is de individuele hulp die de Giessenburgse particuliere hulporganisatie Projecthulp Sri Lanka van Gerrit en Marian Muis geeft, tijdelijk. Gerrit: ,,Als je een man vis geeft, eet hij het op en heeft hij morgen weer honger. Geef je hem een hengel, een boot of een visnet, leert hij zelf vis vangen. Vrouwen kunnen vaak naaien, maar hebben geen geld voor een goede naaimachine. Dat doen wij graag. Twee vrouwen kunnen met een machine een handeltje opzetten en wij hebben er geen omkijken meer naar.’’

Colombo stad. Er wonen hier ongeveer een miljoen mensen. Het gros is arm. Wij duiken de handelswijken in, waar een echte oosterse sfeer hangt. Alles wordt verhandeld. Van groenten, fruit, pinda’s, rijst tot gereedschap, kinderspeelgoed en souvenirs. Op elke hoek kunnen mensen gokken of illegale dollars of euro’s wisselen voor rupies: de plaatselijke munteenheid. Duizend rupie is acht euro. Je loopt daar dus al snel met een behoorlijk pak geld op zak.

Ik krijg medelijden met oude mannen die handkarren met vijf tot tien zakken rijst van zo’n 65 kilogram per stuk moeten voortduwen. ,,Ach’’, zegt Gerrit. ,,Zij hebben werk en bijna altijd wel een dak boven hun hoofd.’’
Onverwacht worden we een tempel ingelokt. Moeten tien trappen op en komen op het dak van een gebouw. Voor ons staat een minimaal vijf meter hoog wit boeddha-beeld. Het overgrote deel van de bevolking, Singalezen, zijn boeddhisten.

Het is inmiddels vijfendertig graden, de zon schijnt. Tijd om naar het hotel terug te gaan. Met de driewieler. Gerrit dingt af. Hij kent de klappen van de zweep. Benzine kost daar overigens maar 46 eurocent de liter. Voor de Sri Lankanen overigens al heel veel.
Toeristen zijn er niet of nauwelijks. Het is regentijd. En de kust is door de Tsunami zwaar getroffen. Niet de westkust, waar Colombo ligt. Ons oude Engelse hotel ligt aan de zee, maar het water heeft het hotel geen pijn gedaan. Het zuiden, de oostkust en het noorden is het zwaarst getroffen.

Morgenochtend rijden we naar het oosten. Naar Trincomalee. Ongeveer tweehonderdvijftig kilometer. Waar we zo’n zes uur over zullen doen.  Ik ga morgenochtend vroeg nog maar een keer lekker in bad. De komende veertien dagen wordt het afzien. Wassen met koud water.
De volgende nieuwsbrief zal ik pas rond 11 mei kunnen maken. Eerder is er geen internetmogelijkheid. Nu houd ik het ook voor gezien. Nog even een paar uurtjes plat. Vanavond hebben we een feestje, heeft Gerrit gezegd. Ik ben benieuwd waar we heen gaan.

Deel 2

Vanmiddag, dinsdag 10 mei, zijn Gerrit en ik om half twee in de middag in Vavuniya aangekomen. Een halve dag eerder dan gepland. Min of meer gedwongen door de actualiteit. Gisteren is er in Batticaloa, negentig kilometer ten zuiden van Tricomalee waar we sinds zaterdag 7 mei bivakkeerden, een burger doodgeschoten door een militair. Zonder aanleiding. Tijdens een vreedzame demonstratie. Vijftien mensen, allemaal Tamils, raakten zwaargewond. We zitten in het gebied waar sinds het einde van de oorlog tussen de Tamiltijgers en de regering, de Tamils nu leven onder streng toezicht van de regering. Voor de Tsunami was de sfeer tussen de Tamils en deze regering gespannen, omdat na drie jaar praten er nog steeds geen agenda voor de vredesbesprekingen op tafel ligt. De Tsunami heeft die problemen even naar de achtergrond gedrukt.

Wij zouden vanmorgen nog een vluchtelingenkamp bezoeken. Een van de negen bij Trincomalee. In een kamp wonen zo’n 200 door de Tsunami gebroken gezinnen. De organisatie van Gerrit en Marian steunt een programma van het Eastern Human Economic Development Centre (EHED) dat psychische hulp verleend aan zwaar getraumatiseerde kinderen. Kinderen die voor hun ogen hun ouders en of hun broertjes en zusjes hebben zien verdrinken. Omdat het leven in Trincomalee plat lag door stakingen en omdat er acties en blokkades op de weg werden verwacht, zijn we dus in de ochtend al vertrokken naar Vavuniya.
Gerrit heeft wel geld achtergelaten, zodat het EHED door kan gaan met haar goede werk.

Het thuisfront hoeft niet ongerust zijn. In Vavuniya ligt het leven vandaag ook nog plat. Banken en winkels zijn gesloten, maar verder is hier niets aan de hand. Nu terug naar donderdagavond 5 mei. Daar heb ik jullie aan het einde van de eerste nieuwsbrief verlaten. Ik probeer zover mogelijk te komen. Ik zit nu te tikken in het kantoor van een hoge priester. Wij slapen hier, maar ik weet niet of hij het goed vindt dat ik hier uren achter zijn computer zit.  Bovendien vertaalt het programma soms automatisch woorden in het Engels, dus dat wordt lachen. Ik hoop dat ik het red want vanaf morgen zijn we een dag of drie helemaal niet bereikbaar en zie ik ook geen computer.

We gingen dus stappen. Met Josephine Alders. De manager van het Galle Face hotel in Colombo waar wij logeerden. Een dertigjarige Vlaardingse, die op haar achttiende naar Sri Lanka vertrok, nooit meer is terug gegaan en nu de rechterhand is van de hoogste baas van dat mooi oude hotel. Zij bemoeit zich vooral met de inrichting. Nu in het bijzonder met de bouw van een nieuwe vleugel. We zijn eerst lekker gaan eten en daarna een Karaokebar ingedoken. Ik heb zelfs gezongen. Zonder alcohol. I did it my way. Letterlijk op my way dus.  Mijn vrouw Jantien weet hoe vals. Maar om met Gerrit te spreken. We krijgen nog veel ellende te zien dus is even ontspannen nu bittere noodzaak.

Ik heb deze avond ook inzicht gekregen over de politieke verhoudingen. Over de regering die niet alleen corrupt is, maar voor alles zorgt behalve voor de inwoners. Het verhaal over de moord in Batticaloa is daar een voorbeeld van. Later vast meer hierover. Maar zo voorzichtig mogelijk. Ook al omdat een Engelse journalist die over die corruptie van de regering, de onderdrukking van de Tamils schreef, hier op Sri Lanka, een paar weken geleden daarom is vermoord. Ik wil hier nog even veilig rondlopen en misschien ook wel terugkomen..

Josephine is al jaren een goede kennis van Gerrit en een belangrijk contactpersoon. Zij bewondert Gerrit. Josephine: ,,De regering heeft genoeg geld om alle tsumamislachtoffers te helpen, maar doet dat niet. Zeker niet in het noorden waar de Tamils wonen. Zonder mensen als Gerrit en andere hulporganisaties waren die mensen echt ten dode opgeschreven. Gerrit was hier in december al. Eén van de eerste reddende engelen die de mensen daar zagen. Meestal is hij erg nuchter. Maar ik heb hem na die trip voor het eerst emotioneel gezien.

Hij vertelde mij ook het verhaal van het Tamiljongetje dat ineens aan zijn broek trok en vroeg waar zijn moeder was.” Gerrit wil dat Josephine stopt met die loftuitingen, maar erkent dat hij het toen moeilijk had. Gerrit: ,,Gelukkig waren toen wel alle lijken al begraven. Ik verstond niet wat al die mensen tegen me zeiden, maar ik begreep ze wel.’ ‘
Vrijdag 6 mei: Onverwacht een toeristische dag. We gaan nog niet naar Palaiyoothu, de armste wijk in Trincomalee, maar naar het Elephant Orphanage ofwel het olifantenweeshuis in Pinnawala en naar Kandy, waar we ook blijven slapen in een hotel. We moesten vroeg op maar de auto van Freddy, onze chauffeur, is kapot. Tenminste de lichten. Hij komt ons met een andere auto halen,  maar die vindt Gerrit te groot voor als hij er later zelf me moet rijden. Een lampje repareren kost op zijn Sri Lankaans een halve dag, maar om half een in de  middag doet alles het weer. Tijdens de autorit dreigden weer duizend en een dingen mis te gaan, maar liepen zoals altijd weer goed af. Ik zit voorin, maar ik ben ook niet meer bang. Je raakt overal aan gewend.

Het olifantenweeshuis, voor lokalen bijna gratis toegankelijk en voor ons vier euro persoon, was een geweldige ervaring. Ik heb ook nog geknuffeld met een slurf. En op de foto. Dat kost honderd roepie (80 cent). Opvallend weinig toeristen. Bijna geen eigenlijk. We hebben de olifanten ook nog in bad zien gaan. Een heel fotorolletje verschoten.
Later in Kandy hebben we de grootste boeddhistische tempel van Sri Lanka bezocht. 69 procent van de bevolking is Singalees en boeddhistisch, vijftien procent zijn Tamils en hindoeïstisch. Dan heb je nog acht procent Moren en Maleisen (Islam) en acht procent is katholiek (Tamils, Singalezen). In deze tempel wordt de linkerhoektand van de Boeddha bewaard. De bewaking buiten is enorm. Tot slot hebben we ook nog een voorstelling van de Kandydancers gezien, die allerlei Singalese dansen lieten zien. Aan het einde liepen ze zelfs met hun blote voeten door bak met brandend houtskool.

Om 21.00 uur lagen we beiden uitgevloerd in bed. We moesten de ramen wel dichthouden. ‘Beware of the monkeys’, stond er op de ramen. Apen leven daar in grote aantallen en kunnen je spullen echt vernielen of meenemen.
Zaterdag 7 mei: Eindelijk naar Trincomalee. Een hobbelige rit. De regering heeft weinig of
geen geld over voor wegenonderhoud in het noorden van de Tamils dus zijn er meer hobbels dan wegdek. En als er geen put is, staat er wel een zielige koe op de weg. De ribben kun je tellen van die beesten.

Tot Dambula stuurt Freddy. Die stapt daar op de bus naar Colombo en wij gaan
samen door richting Trincomalee. Ik dacht dat Colombo arm was, maar hoe dichter we Trincomalee naderen hoe armoediger de hutjes langs de kant van de weg eruit zien. De natuur hier in het noorden is prachtig. Schitterende tropische bossen, bergachtig landschap, afgewisseld met sawa’s en irrigatiemeren.  Hier komt geen toerist. Maar voor avonturiers met een rugzak een perfecte omgeving lijkt mij.

Om 13.00 uur zijn we in Palaiyootho. Bij father Alban. Hij ontvangt ons met bier en kaas. De kaas is lekker. We brengen onze spullen naar het Anne Centre, een medisch centrum is gebouwd door de club van Gerrit en Marian. Hier komen een tandarts en andere artsen voor de arme mensen die in deze wijk wonen en die de medische kosten zelf nooit kunnen ophoesten. Hier staan ook twee scholen, en lagere en een kleuterschool, die door het geld dat Gerrit en Maran al 24 jaar inzamelen, is ingericht.

Op een steenworp afstand woont de door Gerrit en Marian financieel geadopteerde zoon Arul, zijn vrouw Loretta en hun kinderen Allain en Adrian. Arul is  nu veertig en was veertien toen Gerrit en Marian zijn toekomst veilig stelde. Arul heeft kunnen studeren en daardoor nu een degelijk bestaan opgebouwd. Loretta werkt ook. Als godsdienstonderwijzeres. De komende dagen kookt zij ons diner.

Father Alban laat ons direct de harde werkelijkheid zien. Een lokale televisiefilm die op de dag van de tsunami is gemaakt  in Mulativu en Batticaloa. Veel dode kindertjes en vrouwen. ‘Die kunnen niet zwemmen’ Beelden van een dag erna. Van de massagraven. Zo schokkend zijn de beelden op de Nederlandse televisie nooit geweest.

In Mulativu zijn 2700 doden gevallen. In Trincomalee vijfhonderd. In de hoger gelegen wijk Palaiyoothu één. Een meisje van negen, die op dat moment in Trincomalee was. Ik heb haar moeder zondag ontmoet en foto’s van haar dochter meegekregen. Waarvoor? Ik
weet het niet. Dat ik de Tsunami nu nooit meer zal vergeten, denk ik. Gerrit
waarschuwt me. ‘Het ergste moet nog komen. We gaan nog naar Kilinochchi en Jaffna.
Ik heb even geen honger meer.

Het maakt me ook niet uit dat ik de komende nachten in een warm betonnen hok moet slapen. Op een heel dun matrasje. Warm water is er als de zon schijnt. Het reservoir staat immers op het dak. Goed nieuws dus. We hebben altijd warm water. Er hangt een ven in de kamer, maar die blaast warme lucht. Maar ik klaag niet. De mensen om mij heen hebben het veel slechter. Ik stap over veertien dagen weer op het vliegtuig.
We maken ook kennis met de zusters. Zij verzorgen ons ontbijt en onze lunch. Voor de tweede keer hoor ik mensen praten over hoe blij zij zijn met wat Gerrit en Marian doen. Ik ben daar na een paar dagen zelf ook al achter gekomen.
Opvallend. Als wij ons bij Arul en Loratta melden voor het diner is de tafel voor twee gedekt. Het is al 21.30 uur. Maar eerst eten wij en daarna zij en de kinderen pas. Sri Lankaans gebruik.

Zondag 8 mei: We worden om half zes gewekt door het luiden van de klokken naast het Anne Centre. De eerste dienst is gezien de temperatuur vroeg. Het kerkje puilt uit. De vrouwen en kinderen zitten voorin, de mannen achterin, maar tientallen mensen staan ook buiten, omdat er binnen geen plaats meer is. Daarna bezoeken we de door de Tsunami grotendeels verwoeste huizen van de vissers langs de baai.  Van vijfentwintig huizen werd de keuken gescheiden van het woongedeelte. Achttien huizen zijn inmiddels hersteld. Het valt op dat de hokjes die er door de aannemer bij zijn gezet er beter uitzien dan waar de mensen vroeger in hebben geleefd. Een huis van één familie is helemaal herbouwd.

Gerrit: ,,De muren hingen met tape en plastic aan elkaar. Als je ertegen duwde, vielen ze om. Er zouden nog tien huizen gebouwd worden, maar dat project wordt straks door een internationale hulporganisatie overgenomen. Gerrit heeft dus onverwacht  9000 euro (de prijs van tien nieuwe huizen) over voor andere Tsunami-doeleinden.
Alle bewoners betuigen hun dankbaarheid als wij de huizen een voor een langsgaan. Ze hebben zelf bijna niets, maar als wij komen worden er stoelen aangerukt, moeten we zitten en rammelen ze een paar kokosnoten uit de bomen. Die worden opengehakt en wij moeten drinken. Best lekker. We stuiten ook op problemen. Een gezin heeft wel land, maar dat ligt aan de zee. ,,Als ik ze help”, zegt Gerrit, ,, breekt de regering het huis weer af omdat de nieuwe huizen minimal honderd meter van het water moeten liggen.”

Het blijft een grote ellendige wandeling. Als je ziet waar mensen met acht kinderen en soms  ook nog met opa of oma in moeten wonen en slapen. Veel meer dan zes vierkante meter is het niet. We bezoeken die dag Janika. Zij was ten tijde van de Tsunami hoogzwanger, maar toch stond zij haar mannetje na de ramp. Het Anne Centre was ingericht als vluchtelingencentrum. De ene dag liep ze nog te sjouwen, de andere dag beviel ze. Gerrit had in Nederland en cadeautje voor haar en de baby gekocht.
Ik kan nog wel even doorgaan, maar ik zweet uit mijn hok. Ik ben inmiddels drie uur aan het tikken. Dat gaat extra moeilijk vanwege een plastic zak om het toetsenbord. Het gaat jullie goed. Tot over een paar dagen misschien. De laatste drie dagen heb ik wat meer tijd hoop ik. Ook voor eindelijk weer ontspanning. Ik slaap vannacht onder een muskietennet in een koele kamer in dit priesterhuis. De komende dagen wordt het volgens Gerrit afzien. Geen ven en geen muskietennet.

Wannakan ofwel hoi iedereen…

Deel 3

Ik had het verkeerd begrepen, denk ik. We blijven nog een nachtje in Vavuniya. Fijn voor mijn zere rug en goed tegen de muskieten. En nu  een paar uurtjes vrij, dus toch maar even achter de computer want ik heb zoveel nog niet verteld. Ik begin met vandaag. Twee emotionele bezoekjes. Aan een bejaardenhuis annex kinderopvangcentrum en een tehuis voor ongehuwde zwangere vrouwen.

Eerst naar het bejaardentehuis een tehuis van de orde van Moeder Theresa. We werden in een busje gebracht door een priester. Een Abba-fan. De hele rit hoorden we heel toepasselijk ‘I believe in angels’. Een vergelijking met een bejaardentehuis zoals in Nederland gaat met dit tehuis niet op. De 28 oude mannen en 23 oude vrouwen hebben totaal geen privacy. In twee zalen, een voor de ladies en een voor de gentlemen staan iets meer dan twintig bedden op nog geen meter van elkaar. ’s Nachts gescheiden door een muskietennet. Ook liggen er wat matrassen op de grond.

De zusters zeggen geen nee tegen nieuwe klanten. Dus dan is op de grond slapen nog altijd beter dan op straat slapen. Mensen die hier komen, hebben geen familie meer of kunnen niet langer meer voor zichzelf zorgen. De verzorging van de zes zusters en vier vrijwilligers is echter buitengewoon. Zeker veel beter dan in Nederland. Hier heeft het personeel nog tijd om voor de mensen te zorgen. De omstandigheden zijn niet ideaal, maar de mensen hebben een dak boven hun hoofd, die goed ter been zijn hebben een grote tuin om in te werken of om er doorheen te lopen, ze krijgen eten en drinken. Er is indien nodig medische verzorging en als het echt niet gaat, is er altijd nog het ziekenhuis. Gerrit heeft op weg naar het tehuis een halve supermarkt leeg gekocht en we mogen de oudjes verwennen me snoep, melk en chocolade. Ook is er een kinderopvangcentrum. Er zijn er nu twaalf. Bijna allemaal wees of ze hebben maar een ouder die niet meer in staat is om voor hem of haar te zorgen.

De volgende stop is in een tehuis voor ongewenst zwangere vrouwen. Verkracht, zwanger geraakt en daarom uitgekotst door de familie. Het tehuis stond eerst in de stad. Maar daar werd de situatie voor de vrouwen onhoudbaar. Als ze zich buiten vertoonden, werden ze soms door de lokale bevolking met stokken geslagen. Als je ongehuwd bent en zwanger, ben je in Sri Lanka een outlaw. Ook al ben je verkracht. Juridisch krijgt de vrouw altijd de schuld. Bijna altijd heeft zij de man verleid. Nu staat het tehuis in de jungle. Er zitten vijf vrouwen. Nog even het maximum, maar als de nieuwbouw aan het einde van dit jaar klaar is, is er plek voor twintig.

We maken kennis met Dowry. Ze is net zestien en pas bevallen van een zoontje. Ze werd verkracht door haar zwager. Een getrouwde man van dertig en vader van drie kinderen. Dowry mag in het tehuis nog twee maanden voor haar kind zorgen omdat de adoptie wat langer duurt omdat ze nog een tiener is. Daarna moet ze het kind toch afstaan. De zusters in het tehuis zullen haar begeleiden om terug te keren in de maatschappij. Ze zal heel veel nazorg nodig hebben, maar krijgt dat van de liefdevolle zusters. Gerrit en Marian
steunen dit project al jaren. Ik heb echt tranen in mijn ogen als we weggaan.
Nu even terug naar belevenissen, verhalen van afgelopen zondag, maandag en dinsdag. Ik zal proberen het kort te houden.

Zondag in onze trieste rondgang langs alle vissershuisjes in Palaiyoothu ontmoeten we drie weduwen. Een doodzieke oma, die op een matje op de betonnen vloer ligt te slapen, een moeder en een dochter. Ook de dochter is weduwe. Haar man overleed aan aids. Ze wonen in één huis dat dankzij het weduwenproject van Gerrit en Marian is opgeknapt. Een nieuw dak en een nieuwe vloer. Maar door de tsunami zijn hun geit en dertien van de vijftien kippen verdronken. Hun belangrijkste bron van inkomsten. Nieuwe kippen geven, heeft geen zin, want de grond is door het zeewater vergiftigd. Ook de twee kippen die de vloedgolf hebben overleefd, zullen snel doodgaan.

De enige bron van inkomsten voor de drie dames, komt van de dochter. Zij werkt zes dagen per week en acht uur per dag in een biscuitfabriek voor het slordige maandloon van 1500 rupies, ongeveer twaalf euro. Hertrouwen zit er voor haar niet in. De familie is te arm om voor een bruidsschat te zorgen. In haar geval is een bruidsschat van twee juwelen en een mooi kleed wel het minimum. Vrouwen die een man met een goede baan willen scoren moeten minimaal vijf lakh’s ofwel 500.000 rupies ofwel 4000 euro op tafel leggen. Maar als je als vrouw echt wilt scoren heb je vijftien laks en nog een flinke hoeveelheid goederen nodig. Aan een man worden minder eisen gesteld. Uiterlijk is niet belangrijk. Alleen hebben vrouwen liever geen alcoholisten en geen rokers. Dokters liggen het best in de markt. De kranten staan elke dag vol met contactadvertenties, waarin ouders hun dochters of zoons aanprijzen.

Terug naar de drie weduwen. Gerrit besluit in overleg met father Alban en zijn zoon Arul om de vrouwen geld te geven voor een eigen zakje op te zetten.
Zondag zijn we ook nog even op de beroemdste rots van Trincomalee geweest. Het hoogste punt ook van de stad. Het verhaal gaat dat hier heel lang geleden een meisje dat werd afgewezen door een jongen van de rots sprong. De vrije val van zo’n honderd meter in zee heeft zij niet overleefd. De plek ligt bezaaid met bloemen en wordt in ere gehouden als monument. Ook nog even in een kleurrijke Hindoetempel gedoken. Om de schatten van dichtbij te zien, moest het shirt uit. Toch maar niet gedaan. Onze buiken zijn een beetje te wit nog. En dat zal wel zo blijven. De benen ook. Niemand van de volwassenen hier, hoe arm ook, draagt een korte broek. Een korte broek is een teken van extreme armoede. Voor vier euro kun je hier ook een lange broek kopen. Een maatpak kost maar 100 euro.

Maandag zijn we in het kantoor van de EHED geweest. De organisatie die de mensen in vluchtelingenkampen helpt en een speciaal programma is gestart voor kinderen die tijdens de Tsunami familieleden hebben verloren. Zij krijgen dankzij de EHED psychische hulp. Heel voorzichtig. Ze zijn begonnen met het analyseren van tekeningen die de kinderen hebben gemaakt. Ik heb er eentje gekregen.

Geld wisselen is op Sri Lanka ook een avontuur. Je moet de weg weten. Commerciële banken geven het minste, de lokale bank iets meer en de juweliers het meest. Sommige juweliers verhandelen zwart geld. Je moet het maar weten. Net zoals tot mijn frustratie hier cricket de volkssport nummer een is. Voetbal (soccer) heb ik nog niet gezien, op wat verlaten doeltjes na en het soccerstadion in Colombo. Maar het nationale soccerteam zal waarschijnlijk door de eerste Nederlandse amateurclub worden opgerold.

Nog iets over de apen. Die vormen zeker in Trinco en Palaiyoothu een plaag voor de mensen. Ze mollen het interieur, maar ook televisieantennes. Ze zijn wel schuw. Dat komt omdat iedereen stenen naar ze gooit. Zelfs father Alban heeft voor dat doel een katapult. Wij gooien niet. De apen waren hier toch zeker eerder.

Op dinsdag als we weg willen, wordt Gerrit nog benaderd door father Alban. Een weduwevrouw die een eigen zaak had is, toen zij spullen in Colombo had gehaald, onderweg tijdens de treinreis op weg naar huis overvallen en alles kwijtgeraakt. Gerrit heeft gelukkig nog wat geld over.

Hier stop ik. Ik ben nu een beetje bij. Misschien is het nog aardig om te vermelden dat een lunch voor twee personen in een restaurant van drie bij vijf meter en waar kranten als servetten worden gebruikt, 80 eurocent kost. Maar je hebt dan wel zwarte handen. Sorry Jantien. Nu echt pas tot zaterdag, maar waarschijnlijker is tot zondag.
Wannakan. Dat betekent ook tot de volgende keer…

Deel 4

Zaterdag 14 mei, Jaffna, lokale tijd 18.00 uur
Hoi allemaal, nieuwsbrief vier al weer. Ik ben in Jaffna. Emotioneel een beetje moe. De afgelopen dagen heb ik veel leed gezien, gehoord, gevoeld en geroken. Hoeveel kan een mens verdragen. Gelukkig gaan we vanavond met een groepje de stad in. Voor de noodzakelijke ontspanning. De komende nachten hebben we in Jaffna ook een goede plek om te slapen. Het provinciale priesterhuis. In elk geval sinds een paar dagen weer eens  stromend water voor de verandering. Koud, maar stromend.

Okee, we gaan weer even een paar dagen terug in de tijd. Ik ben nog vergeten te vertellen dat we op weg naar Vavuniya een korte stop hebben gemaakt bij the Wells. Een van de zoveel wereldwonderen, zeggen ze hier. Warmwaterbronnen die in temperatuur oplopen en waar mannen half naakt langs kunnen lopen, het water er met een emmer uit kunnen scheppen en over zich heen kunnen gooien. Heilig water. Wij hebben ons beperkt tot het natmaken van onze voeten en we hebben onze kleren maar aangehouden. We waren daar ook nog getuige van een rituele hindoedans. Hindoes herdenken alles en vaak. Dit keer ging het om de 31ste sterfdag van de grootvader van de familie.

Woensdag 11 mei: Deze morgen hebben we een bezoek gebracht aan een inmiddels tien jaar oud vluchtelingenkamp bij Vavuniya, waar zo’n driehonderd Tamilfamilies leven in semi-permanente huizen. Ze zijn tijdens de twintig jaar durende oorlog tussen de Tamiltijgers (van de Tamils afgescheiden vrijheidstrijders) en de regeringstroepen door de militairen uit hun huizen in Jaffna of op Jaffna eiland verdreven. En in een kamp gestopt. Er zijn veel van dit soort kampen. De mensen hoopten, toen drieënhalf jaar geleden de strijd werd gestaakt, dat zij terug konden naar hun huizen. Dat mocht niet. De huizen waren of verwoest of militairen vertikten het om hun verworven goed terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaar. Nu hangen daar nog  steeds zo’n 40.000 militairen rond die niets anders te doen hebben dan een beetje sporten en vervelen.
Gerrit en Marian geven al jaren aan de armste kinderen in dit kamp melkpoeder. Zodat zij elke dag de nodige mineralen binnenkrijgen. Een keer per jaar geven zij ook kleding en schoolschriften.

Als we bij het kamp aankomen hebben zich zo’n zestig kinderen en wat moeders zich verzameld in het kerkje. De kinderen zien er redelijk gezond uit, lachen, en zijn aanhankelijk. Ze willen ons aanraken en zo vaak mogelijk op de foto.
De omstandigheden waaronder de mensen in dit kamp moeten leven, zijn schrijnend en de mensen hier kunnen zich maar net in leven houden. Kregen ze eerst van de overheid nog rijst, dadels en suiker. Nu alleen nog maar rijst. Of die mensen daarmee uitkomen vindt de regering niet belangrijk. Gerrit: ,,Die zeggen keihard ‘het zijn toch maar Tamils’ .” Medische hulp is er ook niet.Gerrit zegt toe dat een vrouw een paar lenzen krijgt, een man een gehoorapparaat en een vrouw een bril. Het lijken druppels op gloeiende platen, maar iemand moet toch ook voor die druppels zorgen.

Father Jeeva Paul, die in Jaffna zijn eigen domicilie heeft, wil een studieprogramma opstarten voor alle ongeveer 75 kinderen van het kamp tussen de acht en vijftien jaar. Hij beschikt al over een aantal gekwalificeerde leerkrachten. Het is de bedoeling dat zij in een jaar zoveel leren dat zij daar een stapje verder mee kunnen komen. Gerrit heeft dat geld niet. Misschien dat in Nederland donateurs warm te maken zijn. Maar het is ook een structureel verhaal. Je kunt niet na een jaar stoppen. We lopen even het kamp in en zijn welkom in een huis. Nou ja, huis. Een donker hol van twee bij tweeënhalf meter zonder elektriciteit en stromend water. Er staat maar een bed, maar hier wonen toch echt negen kinderen, een vader, een moeder en een grootvader. De man des huizes spreekt Engels. Hij is blij met de aandacht en hoopt elke dag dat zij misschien hier ooit wegkomen.
De UN bijvoorbeeld heeft geld genoeg om duizend huizen te bouwen. De regering ook. Maar niemand doet iets. Op wat kleine hulporganisaties en priesters van katholieke gemeenschappen na dan. Maar voor echte humane steun is dat te weinig. Het afscheid is emotioneel. Ik moet vijftig handjes schudden en in vijftig paar smekende oogjes staren. Ik leer ze op de valreep nog wat friend betekent.

Donderdag 12 mei 5.30 uur. Opstaan.We moeten naar Tijgerland. Buiten dit gebied leven ook Tamils maar wel onder toezicht van de regering met overal langs de wegen checkpoints. Controleren doen ze bijna niet, maar ze zijn er wel en altijd alert op rellen en acties. In het noorden tussen Vavuniya en Jaffna-town ligt de Tijger-area. Met eigen tijgerwetten, tijgermedia en tijgerbanken en zelfs een eigen tijd. Het is daar een half uur vroeger dan op de rest van het eiland. Mobiel telefoonverkeer is in dit gebied niet mogelijk. Het tijgerleger en belangrijke mensen communiceren via moderne satelliettelefoons. Het tijgerleger is overigens vele malen professioneler uitgerust dan het regeringsleger, alleen in aantallen leggen ze het af.

Om de grens te passeren moeten we allerlei formulieren invulleen. Father Jeeva doet dat gelukkig  voor ons. De weg naar de grens is al beangstigend. Elke tweehonderd meter staat er een bord van Unicef met de waarschuwende tekst ‘beware of landmines’ ‘ Danger, explosives’.

Het passeren van de grens is vooral voor vrachtwagenchauffeurs een crime. Alles moet er uit en alles moet er van af. Van kantoormeubelen tot rijstzakken, van zand en stenen tot boomstammen. Het eruit scheppen van het zand gebeurt gewoon met de hand in de bloedhete zon. En dat binnen twee kilometer twee keer. Een keer aan de governmentside en een keer aan de tigerside. Mensen in personenauto’s worden gefouilleerd.

De bagage en de auto wordt aan de tijgerkant helemaal gecontroleerd. De papieren van de auto moeten kloppen en het motornummer en het chassisnummer worden bekeken of de auto niet gestolen is. De onderkant van de auto worden met spiegels gecontroleerd. In de auto kijken ze onder de matjes en onder de stoelen. Geen vierkante centimeter wordt overgeslagen.

Wij hebben het geluk dat father Jeeva veel invloed heeft aan beide kanten. Ik mag echter
onder geen beding laten blijken dat ik journalist ben. Ik ben voor even social worker, maar zo voelde ik me toch al. Onze check duurt slechts anderhalf uur. Daarna kunnen we door naar Kilinochchi en de door de tsunami verwoeste kuststrook daar.
We zijn in Tijgerland. Weer veel bordjes langs de kant van de weg met duidelijke doodskoppen erop. Plassen langs de kant van de weg gaat nog, maar twee meter verder lopen kan fataal aflopen. Father Jeeva vertelt onderweg nog een oorlogsverhaal. Het regeringsleger heeft er twee jaar over gedaan om de eerste acht kilometer Tijgerland boven Vavuniya te veroveren.

Ze hebben het stuk land eerst gebombardeerd en rukten letterlijk voetje voor  voetje op door de jungle om niet op een landmijn of op andere valkuilen te stuiten. Maar de tijgers hadden zich al lang teruggetrokken uit dit gebied. Na twee jaar sloegen de tijgers terug en veroverden het gebied binnen twee weken terug.
We rijden via Kilinochchi direct door naar de Tsunami area in het uiterste noord-oosten van Sri-Lanka. Langs deze kuststrook zijn vele honderden huizen verwoest en in totaal 4000 mensen verdronken. Het grootste gedeelte van die kuststrook is nu geschoond en er zijn iets meer landinwaarts semi-permanente kampen gebouwd. Door organisaties als Zoa, Caritas, Unicef en diverse andere internationale hulporganisaties. De government heeft in het noorden nog geen cent van het vele geld dat zij vanuit het buitenland hebben gekregen, uitgegeven. Dus ook niet in Tijgerland. En dat terwijl er nog miljoenen in de staatskas moeten zitten.

Als onze eigen Cats uit Volendam op de Sri Lankaanse radio One Way Wind zingt, komen we aan in het dorpje Thailajadi. Hier werden honderdtwintig huizen langs de kust weggespoeld. Veertig mensen kwamen om. De meesten hadden geluk. Zij woonden op dat moment de kerstmis bij in de wat hoger gelegen dorpskerk.
We nemen een paar foto’s. De sporen van de Tsunami zijn hier nog niet opgeruimd. We komen dan ook nog veel persoonlijke spullen tegen tussen het puin, zoals kleding, een minicalculator en een fotoalbum. Twee foto’s zijn gedeeltelijk nog niet aangetast door het zeewater. Op een ervan is een lachend gezin te zien, voor de deur van hun huis. Zijn ze dood? Wij krijgen daar geen antwoord op.

De tocht voert ons langs de vele kampen. Ook hier niet neergezet door de government maar door internationale organisaties. Father Jeeva: ,,De mensen zijn in deze streek twee keer gestraft. Eerst door de oorlog. En net nu de mensen weer een beetje een bestaan hadden opgebouwd, was daar de Tsunami die weer alles kapot heeft gemaakt. De oorlog heeft twintig jaar geduurd. Er zijn toen 60.000 mensen gesneuveld. Bijna allemaal mannen. Bij de vloedgolf zijn binnen twintig minuten 40.000 mensen verdronken. Bijna allemaal vrouwen en kinderen. Van sommige families zijn alleen nog maar een of twee kinderen over.”

We zijn in een van de kampen bij de officiële overhandiging van veertig van de honderd door Gerrit en Marian geschonken fietsen. Overal uit de omgeving zijn mensen gekomen om hun nieuwe vervoermiddel op te halen. Ook andere hulporganisaties hebben fietsen geschonken. Father Jeeva: Alleen mensen die familieleden hebben verloren, krijgen er een. De fiets in dit land is onmisbaar en betekent voor de mensen hier net zoveel als een auto voor de Europeanen.’ Volgens Gerrit zijn deze fietsen van Japanse makelij de beste die op het eiland te krijgen zijn. De kosten vallen mee: 75 euro per fiets. Maar voor de mensen hier is dat bijna een half jaarsalaris.”

Ook zijn we even in een kamp waar net ketels zijn uitgedeeld. Gerrit heeft er duizend gekocht. Daarnaast heeft hij nog een berg speelgoed gekocht. ,,Om de kinderen langzamerhand weer een beetje vertrouwd te maken met die boze buitenwereld, die broertjes en zusjes of hun ouders hebben afgepakt.”

We maken aan het einde van de dag kennis met Father Reggie. Hij leidt een counceling programma in deze regio. Zeven mensen rijden op hun motor van kamp naar kamp om door de Tsunami beschadigde mensen te helpen. Te voorzien van psychische hulp. Thuis of centraal in groepsverband. Tot besluit zien we die dag nog enkele massagraven. Honderden kleine houten kruisjes met bloemige Tamiltekens. Soms zes op een halve vierkante meter.

We gaan die avond na een koel biertje in een voor het oog verborgen supersmerig en warm hol (alcohol drinken in het zicht is in Tijgerland verboden) en een diner (voor nog geen drie euro) zonder  sterke drank maar in een modern koel en licht restaurant, nog richting Mulankavil. Ofwel richting het weeshuis. Ons onderdak voor twee nachten. Helemaal gebouwd door de organisatie van Gerrit en Marian. Het huis biedt plaats aan 51 wezen. Vijftien ouderen zijn er niet. Zij zitten in verschillende plaatsen op Sri Lanka. Om op een hoger niveau te kunnen studeren dan in de omgeving van het gehucht Mulankavil mogelijk is. In de vakanties komen ze naar huis. Er komen nog 25 Tsunamiwezen bij. Maar die zijn nog niet geselecteerd door de government. Echt veel haast zullen ze daar niet mee maken.

Onze slaapplaats is in onze ogen zeer primitief. Alleen in de avond een paar uur licht, opgewekt door een generator. De badkamer is een grote betonnen bak waar elke dag koud bronwater in wordt gepompt. Je wassen betekent dat je een plastic bakje moet vullen en dat over je hoofd of over andere stoffige lichaamsdelen moet gooien. Er kruipt van alles over de wat zanderige en door het baden wat modderige vloer. Insecten in alle soorten en maten, salamanders en vooral veel kikkers. De wc lijkt op een gewoon enigszins smerig toilet, maar is niet aangesloten op de waterleiding. Doortrekken betekent een emmer water erin gooien. Er is rond het bed gelukkig toch een muskietennet. Geen ven. De temperatuur in de kamer is  ongeveer 32 graden. Voor het eerst moeten Gerrit  en ik ook de kamer delen.

Gerrit snurkt. Father Jeeva en de directeur van het weeshuis Loshington, in de kamer daarnaast ook. Maar uitgeput van de lange autoritten over hobbelige wegen die mijn rug inmiddels gebroken hebben, val ik toch gewoon in slaap. Af en toe gewekt door de hondengevechten in de omgeving wordt het toch gewoon weer ochtend.
Het klinkt niet zo. Maar het weeshuis is volgens Sri Lankaanse begrippen erg modern. Met ruime slaapplaatsen voor de jongens en meisjes, een grote eetzaal, aparte studiezalen en buiten heel veel speelruimte. Directeur Loshington: ,,De kids voelen zich hier echt thuis.” Gerrit: ,,Deze directeur is echt goed. Hij houdt van de kids.”

Voor de vijf jongste wezen is er ook nog een kleuterschooltje, inclusief een lieve kleuterjuf, die de hele dag lacht, maar slechts twee woorden Engels praat. Good morning.
De kinderen rennen op ons af, zodra ze ons die ochtend zien. Good morning klinkt het massaal. De jongens willen handjes schudden. De meisjes giebelen nog op een afstandje. Ze weten wie Gerrit is. De grote mister Mouse, hun blanke weldoener. Gerrit is trots op zijn weeshuis en de kinderen zijn zijn kinderen. Zeer snel ook een beetje mijn kinderen.

De eerste zit voor het ontbijt al op mijn schoot en ruikt aan mijn witte armen en handen. Na het ontbijt en de corvee krijgen wij even rust. De kinderen zijn naar school tot half drie.
Ik praat die ochtend met de directeur. Father Loshington is hier pas acht maanden. Een echte vader volgens Gerrit. Van de vorige directeur waren de kinderen bang. Hij was meer een manager, geen zorgzame vader. Loshington: ,,Veel weeshuizen hebben een strak programma. Natuurlijk zijn hier ook regels. De kinderen hebben allemaal corveetaken bijvoorbeeld. Maar hier mogen de kinderen nog kinderen zijn en geen kleine volwassenen.

Ook al hebben zij genoeg meegemaakt. Zodra ze het aankunnen, willen we ze elders laten studeren. Maar in de vakanties komen ze altijd naar hun huis. Zo zien ze dat ook. Ik probeer de kinderen hier een baken te geven. Houvast.  Natuurlijk hebben we hier ook wel eens een vechtpartijtje, maar we vormen samen een grote familie. Kinderen die niet in weeshuizen komen en niet terecht kunnen bij familie komen op straat terecht. En belanden bijna altijd in het criminele circuit of in het ergste geval in steden als Colombo en Negombo in de prostitutie. In Tijgerland worden jonge kansloze kinderen vaak ook geronseld voor het Tamilleger. Daar is niet veel voor nodig.”

17.00 uur: Voetballen met de kids. Ik probeer twee teams te scheiden. Een team zonder shirts, een team met. Maar als ik mijn shirt uittrek, trekken ze allemaal hun shirt uit. Ik breng ze een voor een naar de twee doelen en kleed de ene partij weer aan. Het gras is een half metertje hoog, maar er wordt gevoetbald. Bij elk doelpunt van mijn team sprinten er tien jongens op me af. Voor een high five. Ik zie alleen maar stralende gezichtjes. Mijn team zorgt ook echt voor me. Na elk doelpunt halen ze de doorns uit mijn benen, die na vijftien minuten meer op een stuk rood vlees beginnen te lijken. Maar ik voel geen pijn. We maken plezier. Na tien-tien stoppen we.

Twintig kinderen begeleiden me naar mijn kamer waar ik twintig bakken met water over me heen gooi. Ook de door de kinderen voor ons ingestudeerde avondvoorstelling is emotioneel. Sommige kinderen zingen en dansen, anderen doen een komische act. Ik word aan het einde uitgedaagd om ook iets te doen. Ik bedenk me dat ik vroeger op mijn hoofd kon staan. Dat lukt nog en de kinderen vinden het prachtig.
Vrijdag 13 mei: Het afscheid de andere morgen is zwaar. In de ochtendmis worden wij bedankt voor onze komst en we krijgen de zegen van father Jeeva en father Loshington. Ik zou hier best nog een paar weken kunnen blijven. Ondanks de primitieve omstandigheden. Zelfs de aanwezigheid van de kikkers went. Zij zijn banger voor mij dan ik voor hen. Voor die kinderen ben je bereid om alles te doen. Er zijn tranen bij het afscheid. Kinderen willen ons maar niet loslaten. Iedereen wil nog even over mijn kale hoofd wrijven. Ze zoenen ook, al is zoenen op Sri Lanka met je neus wrijven en blazen. Ik heb beloofd dat ik terugkom. Ik wil dat ook echt.”

De reis naar Jaffna is begonnen. Die middag wordt onderbroken door een bezoek aan een bijeenkomst voor kinderen uit een kamp langs de kust, die door de Tsunami familieleden hebben verloren. Ze worden tijdens die bijeenkomst begeleid door psychologen. We merken bij aankomst dat de sfeer gespannen is. Vooral de oudere kinderen van elf tot veertien zijn druk. In een van de zes lokalen voetballen zij met een volleybal. De bal wordt hard tegen het dak aan getrapt en zo hard mogelijk tegen de muren geslagen. In andere lokalen zijn kleinere kinderen aan het kleien of aan het tekenen.De dingen die ze maken hebben alleen nog met de Tsunami temaken.

Van kandelaars en bootjes van klei tot tekeningen waar poppetjes verdwijnen onder de hoge golven. De psychologen praten met de kinderen over wat ze hebben gemaakt. Maar heel voorzichtig. Het is allemaal nog zo vers. De kinderen zijn vooral boos. Boos op de zee. Ik vraag een jongen van een jaar of twaalf om een tekening voor mij te maken. Binnen een paar minuten tekent hij donkerblauwe en groene golven, gebroken huizen en verdronken mensen. Dat is mijn moeder in de golven, zegt hij met schorre stem. Hij blijkt vijf broertjes, zusjes en zijn moeder te hebben verloren.

Als ik weer in de auto zit, voel ik me misselijk. Ik voel me machteloos. Hoe kun je zulke kinderen helpen. Gelukkig wordt er op hen gelet. Proberen mensen als Gerrit en Marian geld bij elkaar te krijgen om deze kinderen weer te laten spelen en misschien later weer te laten lachen.

Om vijf uur zijn we in Jaffna. We blijven hier tot woensdagmorgen. Onder anderen staat een bezoek aan een Tsunamikamp op Point Pedro op het programma. Het is nu inmiddels zondagochtend. Ik heb heerlijk geslapen. Voel me weer een beetje fris in mijn hoofd, maar zie door het tikken van de verhalen de beelden weer voor me.
Gelukkig maken de mensen zich hier dus nog druk om het lot van de Tsunamislachtoffers. Niet om beesten helaas. Gisteravond redden we een hond aan. Daar wordt in dit land niet voor gestopt. Ach die overleeft het wel, wordt er gezegd. In het restaurant waar we gisteravond zaten, kwamen uitgemergelde katten bedelen. Ik heb mijn portie vlees aan die beesten gegeven. Ik had gisteravond toch niet zo’n honger. De vier priesters met wie
ik aan tafel zat, snapten daar niets van. Gelukkig snap ik het.
Ik hoop dat ik dit verhaal krijg doorgemaild. Ik heb tot nu maar even heel kort verbinding gehad en een paar mailtjes kunnen lezen. Maar ik ga het zo proberen. Tot mails.

Deel 5

Maandag 16 mei, 16.00 uur: Hoi allemaal. Ik hoop in Jaffna nog een keer mijn verhaal te kunnen doen. Als het zenden niet lukt, de vorige keer duurde dat tweeënhalf uur, zet ik het op floppy en stuur ik het woensdagavond vanuit het hotel waar we tot zaterdag verblijven.

Emotioneel heb ik er een paar keer deze trip even doorheen gezeten. Maar lichamelijk gaat het erg goed. Mijn rug is af en toe pijnlijk door de slechte wegen en de slechte bedden, maar ik heb bijvoorbeeld nog geen koppijn gehad en heb ook geen last met de stoelgang. Muskieten zijn er wel volop, maar er heerst hier geen malaria. Dus je wordt niet ziek van de beten. Okee, verder met mijn dagboek.

Te beginnen bij zondag 15 mei in Jaffna Town. Ik heb een gesprek met father Bernhard, een van de jongere priesters hier in het provinciale centrum. Hij vertelt me dat er op Sri Lanka bijna geen lokale journalisten rondlopen die de waarheid durven te schrijven. De waarheid over de onderdrukking van de Tamils door de government. ,,We hebben er wel de nodige gehad. Maar die zijn simpelweg geliquideerd. Twee weken geleden nog is er een lokale journalist, een Tamil, vermoord. Hij schreef hier voor een Engelse krant en genoot wereldwijd bekendheid. Ook de meeste buitenlandse correspondenten die hier nog zitten, zijn niet objectief in hun waarnemingen.”

’s Middags bezoeken we een huis van een weduwe in Jaffna town. Haar huis is slecht. De muren moeten gepleisterd worden, het huis heeft geen deur, geen ramen, geen vloer en geen keuken. De vrouw moet zorgen voor een ongelukkige dochter, die niet kan praten, een invalide zoon en een werkloze zoon. Een derde zoon van haar zorgt voor een beetje inkomsten door wat kleren te kopen. Gerrit investeert 115.000 rupies (1000 euro) om het huis op te knappen, een keuken te bouwen, bestelt een fiets voor de werkloze zoon, zodat hij ook wat klusjes kan doen en een naaimachine voor de vrouw die op die manier wat kleding kan gaan maken en verkopen.

Verder die dag weinig meer gedaan. Nadat ik gehoord had dat Feyenord van PSV had verloren, ben ik om kwart voor tien maar naar bed gegaan. Onder het muskietennet en met mijn hoofd bij de ven.

Maandag  16 april
Maandag staan er twee bezoeken in kampen bij Point Pedro op Jaffna Island op het programma. Een uurtje rijden. Father Paul is vandaag de chauffeur. Autorijden op Sri Lanka is altijd een belevenis. Zo blijf ik me verbazen over de bussen hier. Altijd stampvol. In 20 persoonsbussen gaan makkelijk vijftig mensen. Zonder airco. Rijdend stappen mensen in of springen er uit.
We rijden door de wijken waar veel militairen wonen. Huizen die zij hebben ingepikt. Om de huizen verbouwen zij tabak of grapes en leiden een luxe leventje, terwijl de rechtmatige eigenaars wegrotten in kampen. Overal in Jaffna-stad zie je nog kogelgaten in de huizen. Verder blijf ik me verbazen over de auto’s die hier rondrijden. Op heel Sri Lanka zie je alleen  maar auto’s van tussen de vijftien en twintig jaar oud. Met stalen onderkanten om de hobbels en putten in de weg op te kunnen vangen zonder dat de auto in twee stukken breekt. In Jaffna kom je auto’s tegen die in Nederland tussen 1956 en 1960 rondreden. Vooral veel superoude Morrisjes, die er helemaal niet zo slecht uitzien. Want plamuren kunnen Sri Lankanen als de besten.

Onderweg als we nog ergens en koel drankje scoren, zien we een kat die nog maar een paar uur oud moet zijn. Net zo groot als de handpalm van Gerrit. Na vijf minuten knuffelen heb ik het beestje toch maar daar gelaten. Daarna waan ik me even in een uitzending van Spoorloos. Een man uit Assen heeft Gerrit een brief geschreven. Met het verzoek om een zus van een Sri Lankaan die ook in Assen woont en werkt, in Point Pedro op te zoeken. De broer wil weten hoe het met zijn zus is.

Door de Tsunami is hun moeder omgekomen en is de zus haar kledingwinkeltje kwijtgeraakt. Gerrit heeft een naam, Srithakaran Kanchana, en een vaag adres. Op dat adres is ze niet mee. Na wat rondvragen en wat heen en weer rijden, worden we uiteindelijk naar een klein vluchtelingenkamp van Caritas geleid. Daar vinden we haar met haar schoonouders en haar ongelukkige dochtertje van twaalf dat eruit ziet als een meisje van vijf met ziekelijke dunne beentjes. Zij kan niet lopen. Ze lijdt aan polio. Hun situatie blijkt uitzichtloos.

De jonge vrouw, die nog twee kinderen heeft, heeft nog 1500 rupies op de bank staan: 12 euro. En nu haar winkel weg is, heeft zij geen kans op een inkomen. Haar thuissituatie nu is tijdelijk. Zij kan de grond waar haar semi-permanente woning nu is neergezet wel kopen, maar de eigenaar, een buitenlander, vraagt woekerprijzen. De government zal in de toekomst misschien wel een huis voor haar bouwen, maar dan zal zij elders toch eerst land moeten kopen.

Haar broer wil elke maand wel geld overmaken. Tweehonderd euro lijkt voldoende. Gerrit doet daar nog iets bij, zodat de vrouw de eerste maanden goed door kan komen en misschien nog wat geld opzij kan zetten. Father Paul zal een oogje in het zeil houden.
Het tweede verhaal van vandaag. De laatste van deze trip hoop ik. Een vrouw van zes en twintig. Zij raakte als twaalfjarige in de oorlog haar beide benen kwijt als gevolg van een bombardement. Zij verloor door de Tsunami ook nog eens haar oudste broer. In haar dorp vielen 400 doden en werden alle huizen verwoest. We hebben de puinhopen gezien. Gerrit heeft in februari voor deze vrouw een rolstoel gekocht en haar wat geld gegeven.

Ze krijgt nu opnieuw wat geld. Om weg te zetten voor later. Maar wat heeft zij voor toekomst. Haar stompjes, ze laat ze ons zien, zijn te kort voor een prothese. Ze is nu geheel afhankelijk van haar ouders en later misschien van haar broers en zussen. Maar wat als die er niet meer zijn. De vrouw is mooi en intelligent, verdient zelfs nog wat geld met wat naaiwerk. Maar verder kan zij alleen maar doelloos een beetje voor de tent in het zand zitten. De huisvesting waar zij en haar familie moeten leven, stelt ook niet veel voor. De UN heeft zich beperkt door huisjes op te trekken bestaande uit tentzeil, wrakhout en kippengaas. Als de regering het zoals gebruikelijk ook nu laat afweten, moet zij hier misschien nog wel zes jaar wonen. Father Paul belooft ook deze familie voor Gerrit in de gaten te houden.

Het moet voor jullie onderhand ook een kwelling worden om mijn verhalen te lezen. Maar ik wist dat het geen vakantietripje zou worden. Het begint zelfs een beetje te wennen. Ik denk dat ik thuis even misselijk zal zijn van al die luxe. Een warm bad, elektriciteit, hygiëne. Allemaal vanzelfsprekendheden daar, maar hier niet dus. Zelfs het koelen van een biertje duurt hier drie dagen. Aan die luxe thuis zal ik ook wel weer snel gewend zijn. Maar al die beelden die ik hier heb gezien, zitten voor altijd in mijn hoofd.

Morgen ga ik echt sightseeingen in de omgeving. Tempeltje hier, fortje daar. Woensdagochtend vliegen we naar Colombo waar we tot zaterdag in een strandhotel verblijven. Jammer dat het daar nu regentijd is, maar toch een prima vooruitzicht. Dan maar de hele dag televisiekijken een  beetje schrijven en internetten en souvenirs kopen en misschien wel naar Dutch Town. Wordt het toch nog gezellig.
Wannakan.

Deel 6

Het is woensdag 18 mei, 11.30 uur lokale tijd. We stapten een half uur geleden uit het vliegtuig. Een binnenlandse vlucht van Jaffna naar Colombo. We zitten nu even in ons oude vertrouwde Galle Face hotel, waar we de eerste nacht van onze trip ook hebben doorgebracht en over een uurtje of zo gaan we lekker lunchen met Josephine. Na de lunch gaan we naar ons Beach hotel in Negombo voor onze laatste drie dagen. Drie dagen ontspannen.

Vanmorgen was het vroeg opstaan. Kwart over vijf. Het inchecken gebeurde, echt waar, op een kaal grasveldje midden in Jaffna town, waar de jeugd ’s avonds cricket speelt en de meisjes van een school overdag hun lunch opeten.

Er is daar een half open wachtruimte. Om even over zes uur arriveerden er een paar militairen om eerst onze paspoorten en daarna onze bagage te controleren. Tenslotte volgde er nog een uitgebreide bodycheck. De koffers werden echt helemaal overhoop gehaald. Sommigen kregen hem niet eens meer dicht.  Ik had mijn fototoestel op aanraden van Gerrit in mijn koffer gestopt, maar ze vonden hem toch. De batterijen moesten eruit. De film mocht gelukkig blijven zitten. De militairen waren stuk voor stuk vriendelijk, maar ze kijken echt alles na, zelfs je holle kiezen.

Anderhalf uur verder zaten we in de bus naar het vliegtuig, begeleid door de militairen. De chauffeur stopte nog een keer om een paar appels te kopen, maar na een uurtje scheuren
over kapotte wegen kwamen we toch veilig op het militaire vliegveld van Jaffna aan..
Daar begon alles weer opnieuw. Koffers openmaken, en iedereen werd weer gefouilleerd. Daarna wachten. Om tien uur mochten we eindelijk aan boord van een klein gammel vliegtuigje van Aero Sri Lanka, maar gelukkig met een hele lieve stewardess aan boord.

Een uurtje later waren we in Colombo. Per auto zou de trip van zo’n vierhonderd kilometer minimaal twaalf uur geduurd hebben. Dit is dus echt de snelste manier. En een ticket kost
maar vijftig euro. Mijn naam was wel verkeerd gespeld. Op Sri Lanka heet ik nu Bolwerk.
Ik wil nog wat vertellen over de keukens hier. Die stellen niet zo veel voor. Zelfs in de betere restaurants, zeker in het noorden van Sri Lanka, wordt er op hout gekookt. Het hout wordt vaak per fiets aangevoerd. We hebben ze vaak gezien. Slingerende fietsers met achterop metershoge stapels brandhout. In de huizen vind je meestal geen elektrische apparatuur. Ook al geef je mensen een koelkast cadeau. Ze kunnen hem toch niet gebruiken omdat ze de stroom niet kunnen betalen.

Eten doen Sri Lankanen met hun handen. Een grappig gezicht dat wroeten in de rijst en de kip en visschotels. Er staan ook altijd bakjes met water op tafel om je handen te wassen. De lunch is op Sri Lanka de belangrijkste maaltijd. Maar ook bij het ontbijt wordt er al rijst gegeten. Brood met jam is iets minder populair. Het water is niet veilig om te drinken. Of je moet flessen water kopen. Wij kregen meestal gekookt water. Lauw en met een smerige bijsmaak, maar je werd er niet ziek van. De thee  smaakte wel erg goed, maar ja echte Ceylonmelange.

In Jaffna-stad zijn blanken een bijzonderheid. Als lokalen je voorbij fietsen zitten ze nog zeker een minuut omgekeerd op hun fiets om je met open mond aan te gapen. Dinsdagmorgen werd ik nog aangehouden door een hoge politieman met veel strepen die vloeiend Engels sprak. Hij wilde weten waar ik logeerde, wat ik in Jaffna deed, hoe lang ik nog bleef, waar ik vandaan kwam en wat mijn beroep in Nederland was. Ik hield maar vol dat ik social worker was en dat ik in Nederland sponsors zocht om arme mensen in landen als Sri Lanka te helpen. Geweldig vond hij dat en hij nodigde me direct uit om op het bureau langs te komen. Heb ik toch maar niet gedaan.

Verder heb ik dinsdagmiddag nog even wat van het eiland gezien. Tientallen kilometers lange stranden en geen toerist te zien. Geen hotels. Alleen gewapende militairen op hun posten die doelloos rondlopen en overblijfselen van in de oorlog in puin geschoten huizen.. Dit gebied zou een goudmijn kunnen zijn, maar geen Sri Lankaan die dat ziet of wil zien. Want ja rijke
toeristen in het arme noorden kan niet.
Okee, ik ga nu snel afronden en lekker lunchen. Ik zal nog wel een keer
mailen vanuit ons strandhotel, maar nu even niet.
Wannakan, tot vlug.

Deel 7 (slot)

Vrijdag 20 mei, lokale tijd 8.30 uur. Hoera, ondanks de regentijd schijn de zon in Negombo. Deze dagen zien we Sri Lanka, zoals de toeristen Sri Lanka zien.. Mooie stranden, luxe hotels. Eekhoorns die in de boom bij mijn strandstoel gezellig van nootjes zitten te peuzelen. Warm en koud water in de kamer. Supervriendelijk personeel dat constant om je heen zwermt, naar je lacht en stoelen aanschuift. Op de borden van de reisbureaus hangen de keurig verzorgde excursies naar de diverse hoogtepunten, waar je in door airco gekoelde bussen naartoe wordt gebracht. Die excursies gaan niet naar het arme noorden en niet naar de tijgerarea.

Een Nederlandse reisleidster, die al tien jaar op Sri Lanka woont: ,,De ambassade hier heeft ook steeds het advies om daar niet heen te gaan.’’ Ook niet naar de tientallen vluchtelingenkampen en niet naar de weeshuizen. Geen bedelende broodmagere katten in het restaurant en zielige hondjes heb ik hier ook nog niet gezien. De toeristen lopen ’s morgens om zes uur ook niet even langs het station om de honderden daklozen wakker te zien worden.

Jammer voor al die Sri Lankanen dat er sinds de Tsunami bijna geen toeristen meer komen. Ook ons luxe hotel is voor meer dan de helft leeg. Het heeft al aan honderden Sri Lankanen hun baan gekost. Ik vrees dat dat aantal alleen maar zal toenemen.
In een Engelse krant vond ik deze week enkele schokkende cijfers:
Vijf miljoen Sri Lankanen leven onder het bestaansminimum van 1423 roepie, is nog geen twaalf euro, per maand. Bijna een derde dus van de zeventien miljoen Sri Lankanen.
29,4 procent van alle kleuters zijn ondervoed.

Vijftigduizend kinderen in het noorden, jonger dan dertien jaar, gaan niet naar school. Vijftien procent van alle schoolgaande kinderen spijbelt. Zij moeten thuisblijven om te werken. 7,3 procent van alle mannen en 14,8 procent van alle vrouwen zijn werkloos.

Maar ondanks deze cijfers genieten ook wij nu, wel een beetje hypocriet eigenlijk, even een paar dagen van de luxe. Van de schone kamer en vooral de schone badkamer. Waar je geen emmer water nodig hebt om je ontlasting door te spoelen, of waar kikkers en insecten rondkruipen. Geen muskietennet maar een elektrische muskietenverdrijver.
In een Engelse krant lazen wij gisteren deze week nog een ander bericht, waar ik toch wel een beetje van schrok. In Trincomalee zijn er op de dag dat wij daar vertrokken rellen geweest tussen Tamils (hindoes) en Singalezen (boeddhisten). Er zijn granaten ontploft en er is nu nog steeds een uitgaansverbod.in de avonduren. Er zijn geen gewonden gevallen, maar toch. Goed van Gerrit om daar weg te gaan.

Gerrit heeft zijn missie volbracht. In zijn drie reizen nadat de Tsunami op 26 december vorig jaar toesloeg, heeft hij voor de slachtoffers van deze alles verwoestende vloedgolf in totaal bijna negentigduizend euro uitgegeven. Geld dat hij en Marian buiten de donaties voor hun vaste projecten in Nederland bij particulieren en bedrijven hebben opgehaald. Geld dat goed is besteed. Niet aan een strijkstok is blijven hangen, zoals bij heel veel geld dat de government heeft gekregen wel is gebeurd.

Gisteren vertelde Josephine ons nog dat een organisatie een bijdrage van 1500 dollar vraagt voor mensen die zelf gereedschap in hun handen willen houden en verwoeste huizen willen repareren. Die vijftienhonderd dollar per persoon komt echt niet bij de mensen terecht die het nodig hebben. In de haven van Colombo staan volgens een met een Nederlandse reisleidster getrouwde Sri Lankaan al vier maanden containers met in het buitenland verzamelde spullen voor tsunamislachtoffers ‘weg te rotten’.

Maar de regering wil dat over die spullen belasting wordt betaald en weigert die containers te openen en spullen te verdelen. Gerrit overhandigt soms persoonlijk geld of goederen aan slachtoffers of aan een katholieke priester ter plaatse. Hij heeft complete lokale winkels leeg gekocht om de mensen te voorzien van hun eerste basisbehoeften zoals lakens, matrassen, potten en pannen etc. Hij heeft beschadigde huizen laten repareren of soms helemaal opnieuw laten bouwen door plaatselijke aannemers.

Hij heeft vissers nieuwe boten gegeven. Van de duizenden tsunami euro’s die hij in Trincomalee overhield, worden in Jaffna nu tientallen visnetten voor de mannen en tientallen naaimachines voor de vrouwen gekocht, zodat een paar honderd families in de diverse vluchtelingenkampen weer een middel van bestaan op kunnen bouwen en hun kinderen genoeg te eten kunnen geven. Met dat goede gevoel liggen wij nu aan het strand en spring ik straks maar weer eens in het zwembad. In de zee zwemmen mag niet. Die is rustig, maar de rode vlag (rough sea) wappert. Dat is al zo sinds de Tsunami. Iedereen hier is nog steeds doodsbang. In de lobby is op een muur nog een bruine streep te zien. Tot zover kwam het water hier. Er vielen in Negombo geen doden. De mensen werden op tijd gewaarschuwd. Twintig bungalows die aan het strand stonden, zijn wel zwaar beschadigd. Daar is nog steeds niets aan gedaan. Maar ja het is nu toch regentijd.

Hier eindigt het verhaal. De terugreis van tweeëntwintig uur was afzien. Rechtsstreeks vliegen van Amsterdam naar Sri Lanka en omgekeerd, gaat niet. Vlogen we heen via Frankfurt, nu moeten we overstappen in Parijs. Maar het was het allemaal waard. Schokkend, maar leerzaam. Ervaringen die doorgegeven moeten worden. De wereld mag weten dat Sri Lanka ook een andere kant heeft. Een donkere kant.

Jan Volwerk